De rehabilitatie van vogelblauw
Is het erg dat soorten soms uitsterven? Dat we ze kwijtraken? Voorgoed van de aardbodem verdwijnen? Misschien is het niet erg, misschien hoort het erbij, maar mij bedroeft het. ‘Bullshitbeesten’ bestaan niet, zoals er ook geen bullshitvolkeren bestaan. Toen ik een paar jaar geleden in de krant las dat de Grote Ivoorsnavelspecht officieel was uitgestorven, was ik de hele ochtend in een treurbui.
Soortgelijk verdriet voelde ik toen ik las dat de Huia niet meer bestond. De Huia was van levensbelang voor de Maori's. Ze vereerden de vogel als een heilige. Ze vingen hem vanwege zijn prachtige, lange, zwart-witte staartveren die geluk en vrede brachten. Maar nu was hij er niet meer en kwam hij ook nooit meer terug, zoals een geliefde voorgoed uit je leven verdwijnt.
Alleen zijn veren hangen nog aan de muren.
En wat te denken van de laatste Kauai O’o uit de bergjungles van Hawaï; een schitterend vogeltje, een mannetje, dat wanhopig zijn lied ten gehore bracht (terug te beluisteren op YT) maar niet beantwoord werd door een vrouwtje. Hij was de laatste van de soort en hij eindigde met een snik in de stem, en stierf een zachte, stille dood.
Dit greep me naar de keel. Dit heb ik altijd met dingen die voorgoed afscheid nemen. Behalve verdriet roept het in mij ook heimwee op. Heimwee naar vergane glorietijden. Naar paradijselijke oorden toen het toeristenvirus er nog niet rond woekerde en al het moois kapot maakte.
Toch gebeurt het steeds vaker dat soorten uitsterven. Veel vaker dan we denken. Alleen merken we het niet omdat het vaak ook hele kleine beestjes betreft, vlindertjes, vliegjes, torretjes. Beestjes waarvan we niet eens wisten dat ze bestonden.
Heel soms, eens in de zoveel miljoen jaar, krijgen we een soort terug. Zoals de coualacanth (spreek uit: ‘seulakant’
- zonder dat ik het wist siert hij de cover van een van mijn essaybundels.)
Op 22 december 1938 haalde Hendrik Goosen zijn visnet aan boord. Er zaten roggen in en haaien, én een vreemde,
blauwe vis met pootjes. Niemand had ooit zo’n rare vis gezien, die nog lang heeft liggen spartelen op het dek voor
dat hij stierf.
De geleerden kenden hem alleen van oeroude fossielen, een afdruk in steen. Hendrik had een oervis in zijn net, een
dino met vinnen, iets waarvan iedereen dacht dat het allang was uitgestorven. Maar de vis had zich miljoenen jaren
in de diepte verstopt.
Het is moeilijk maar we zullen moeten accepteren dat er steeds meer soorten verdwijnen. Dat is nu eenmaal het lot van wezens die de aarde moeten delen met de mens. De mens die zoveel kapot maakt en zoveel troep achterlaat. Je vraagt je weleens af: is het niet hoog tijd dat de mens uitsterft. Ik vrees dat dat helaas nog even duurt, maar we zijn gelukkig hard op weg.
Maar tot die tijd heeft de mens een opdracht. Een morele plicht. Laten we ervoor zorgen dat de soorten die overblijven tenminste recht wordt aangedaan. En met ‘recht’ bedoel ik niet alleen dat ze mogen beschikken over een gezonde, voedzame en veilige habitat, zonder stropers, zonder bomenkap, zonder ziektes – maar vooral dat we de overgebleven soorten preciezer moeten aanduiden. Hen zo omschrijven zodat hun unieke plek in het ecologische paradigma adequaat gedetermineerd is. Dit lijkt een taak van biologen, maar vooral is zij een taak van schrijvers en kunstenaars. Zij die gericht zijn op drama en esthetiek. Één belangrijk aspect van de esthetiek betreft: de kleur.
Neem bijvoorbeeld de Balispreeuw. Een tropische vogel die leeft, u raadde het al, op Bali.
Het gaat slecht met deze vogel, bar slecht.
Omdat er gigantisch veel op hem is gejaagd is hij in het wild praktisch uitgestorven. Fokprogramma’s komen nauwelijks van de grond. Men zegt dat er nog maar 10 of 20 stuks van over zijn.
Toen ik dit hoorde besloot ik naar Bali te gaan en was van plan om elke kooi die ik op een vogelmarkt of bij mensen in een tuin zou tegenkomen met een Balispreeuw erin, om die op te kopen en vervolgens het deurtje open te gooien en hem de vrijheid te schenken.
Maar voor ik naar Indonesië afreisde, bezocht ik eerst diergaarde Blijdorp: zij bezitten een koppeltje.
Toen ik voor het tralies stond kreeg ik geen genoeg van dit Balinees juweeltje. Een half uur lang stond ik te staren naar die magnifieke kop met die machtige witte kuif. Ik keek naar dat blauwe masker rondom de ogen en ik had nog nooit zo’n prachtig blauw gezien.
Toen ik de boeken erop nasloeg ontdekte ik dat dit blauw heel vaak ‘koningsblauw’ werd genoemd.
Nu ben ik een groot liefhebber van de kleur blauw. Soms denk ik dat ik dáárom zeevisser ben geworden en geen riviervisser. Want rivieren zijn bruin terwijl de Caribische Zee mintblauw is en de Atlantische oceaan diepblauw. In dit blauw kan ik wegdromen, verdrinken. Kijk eens naar die foto’s die vanuit de ruimte worden genomen en die onze planeet laten zien als een safierblauwe bol, bevlekt met wolkenslierten en van boven en van onder bedekt met glanzend witte velden poolijs. Dan pas zie je duidelijk dat onze planeet voor meer dan 2/3 uit water bestaat. Arthur Clarke merkte eens op dat het eigenlijk gek is dat onze planeet ‘Aarde’ wordt genoemd en niet ‘Oceaan’.
Ik vind daarom dat van alle vogels het vooral de blauwe species zijn die het sterkst samenvallen met onze ‘blue planet’.
Maar ik kamp met een probleem: de term ‘koningsblauw’. Deze ergert me. Want hoezo ‘koningsblauw’?
Was er ooit een koning op aarde die blauw was? Nee.
Was er ooit een koning die dit blauw uitvond? Nee.
Droeg ooit een koning uitsluitend blauwe klederdracht? Nee.
Dus hoezo ‘koningsblauw’?
Ik vind dat met deze term de koning te veel eer opstrijkt, en daar hebben koningen sowieso een handje van, dat moeten we niet extra aanmoedigen.
Bovendien, alle ellende van de vogels is begonnen met een koning. Het was namelijk de Chinese keizer die begon met iets wat later een populaire volkstraditie werd: mooi zingende vogeltjes in kooitjes stoppen.
Er is wat mij betreft (als we de bloemen niet meerekenen) maar één schepsel die de eer toekomt om vernoemd te worden naar de kleur blauw - en dat is de vogel. Vogels schenken ons een blauwdom die zijn gelijke niet kent. Ik noemde al de Balispreeuw, maar vrijwel alle denkbare blauwigheden, satijn, ultramarijn, indigo, aqua, en alle tussenliggende tinten en schakeringen, en die geen schilder kan bedenken, vinden we terug bij geen ander wezen dan de vogel. Bladerend door de ornithologische literatuur zie ik dat het borstblauw van de Cendrawasih Biru (een paradijsvogel) nogal verschilt van het staartblauw van de Stephanie Astrapia (ook een paradijsvogel). Ik verdrink in de turquoise verenpracht van de Forpus Coelestis en ik zie dat dit blauw heel anders kleurt dan het blauwe kopje van de Wilson’s Bird-of-Paradise, die ik weer niet kan vergelijken met het blauw in de snavel van de Kasumba Kalimantan. Geen van dit blauw is identiek. Elk blauw is uniek.
Laten we dichter bij huis blijven. Kijk eens goed naar het blauw van de Vlaamse Gaai, dat onbestemde purper, dat kan je onmogelijk ‘lichtblauw’ noemen (zoals veel veldgidsen doen). En wat te denken van het groen-paarse indigoblauw van de Ekster of het satijnblauw van de Prieelvogel. Het duizelt je gewoon! En kijk eens naar de Indigogors, het magische vogeltje waarvan het blauw het midden houdt ergens tussen violet en ultramarijn. We noemen het indigo, en het indigo is als naam ontleend aan het kleurenspectrum van Isaac Newton, maar eigenlijk had dit blauw vernoemd moeten worden naar het vogeltje in plaats van andersom. Dus had wat mij betreft het kleurenspectrum er zo uit moeten zien: violet, indigogors, blauw, groen, geel, oranje, rood – de Indigogors bestond immers eerder dan Newton, nietwaar?
Of neem de IJsvogel, dat kleine, vlugge vissertje. Samen met de Jan-Van-Gent de onbetwiste viskampioenen. Zijn snavel is bijna de helft van zijn lijfje en op de weegschaal komt hij vrijwel nooit boven de 45 gram. Als je hem zou opsturen in een doosje vraagt Post.nl 2,02 euro aan portokosten, maar ik denk niet dat je hem in dat doosje gepropt krijgt. De meeste mensen beschrijven de IJsvogel als ‘blauw en oranje’, maar dat doet groot onrecht aan het verenkleed. Kijk eens goed naar al die verschillende fluorescerende tinten blauw, wie dat over één kam scheert is óf stekeblind óf een proleet, of allebei. De IJsvogel is, net als de Spreeuw, een vliegende kameleon. Schijnt de zon er in een bepaalde hoek op, dan verandert dat blauw in glansgroen, en draait ‘ie een slagje naar links verandert ’t weer in felpaars. Het felste blauw zit op de staart en de rug en dat zie je het best als ‘ie laag over de grond flitst. Dit blauw is ‘elektrisch' en het verschuift van azuur naar kobalt, wat veroorzaakt wordt door de structuur van de veren en niet door het pigment. Als op zijn veren het licht valt, verspreiden zich meer blauwe dan rode golflengtes en dát geeft die magische sprankel. Op andere plekken, bijvoorbeeld in het kopje, heeft het blauw een lagere 'voltage' en daarom lijkt daar het blauw zeegroen. Deze coloriettovenarij staat bekend als het Tyndall-effect.
Mag ik, tot slot, nog even wijzen op een paar uitheemse soorten? Zoals bijvoorbeeld het magnifiek verenpak van de Hyacinthara uit Paraguay, het onbeschrijflijke kostuum van de Prachtmanakin uit Equador, het purper van de Suikervogel uit Trinidad.
Of kijk eens naar de Langsnavelhoningasitie uit Madagaskar, de Halsbandcotinga uit de bossen van Bolivia, de Zwartnekmonarch van de Soenda-Eilanden, de Blauwe Pitpit uit Chili, de Australische Satijnblauwe Prieelvogel, de Molukse Vlagstaartijsvogel, het Ornaatelfje uit de parken van Tasmanië – de lijst is eindeloos.
Stuk voor stuk zijn deze vogels continentaal ver van elkaar verwijderd en stuk voor stuk is het blauw van hun kloffie bij géén één hetzelfde.
Van al die blauwigheden zou ik niet eens de namen weten, en volgens mij bestaan die ook niet. En toch – en dat is mijn punt - benoemen wij al dat rijkdom aan blauw op deze planeet niet naar de vogelsoort – maar naar een of andere imaginaire, malle koning – en dat is onverteerbaar.
Daarom zou van nu af aan ‘koningsblauw’ als kleuraanduiding moeten worden verboden, en spreken we voortaan alleen nog van:
Scharrelaarblauw
IJsvogelblauw
Eksterblauw
Blauwborstblauw
Vlaamse Gaaiblauw
Bijeneterblauw
en, inderdaad, Balispreeuwblauw.
Alleen op deze manier kan ik het uitsterven van vogelsoorten verdragen.